[Als je liever luistert naar dit artikel, klik dan HIER]
Vorige week maakte ik een wonderlijk moment mee, midden in een schrijnende situatie.
Ik wik mijn woorden: ‘wonderlijk’.
(Een wonder is iets dat zeer onwaarschijnlijk is.)
Ik ben in staat geweest om mijn eigen hallucineren te bypassen.
Hoe jouw brein hallucineert
Lisa Feldman Barrett is prof psychologie en ‘brain scientist’.
Het brein en emoties, dat is haar dada. Ze heeft er 2 boeken over geschreven voor het bredere publiek.
(How emotions are made: the secret life of the brain & 7½ Lessons About the Brain)
Eén van de dingen die ik nu begrijp is dit:
- Iets begint onze zintuigen binnen te komen.
- Het brein wil weten wat dat ‘iets’ is, wat er gaat gebeuren en wat we gaan doen, om ons daar zo goed mogelijk – fysiek – op voor te bereiden.
- Onmiddellijk beginnen delen van ons brein door vroegere ervaringen te gaan om te zoeken of we al eerder ‘iets als dit’ tegengekomen zijn.
- Die informatie vanuit vroegere ervaringen is georganiseerd in concepten. (Je ziet en hoort bij voorbeeld een zoemend ‘dingetje’ dat van het ene kleurrijk dingetje zweeft naar het andere => het concept ‘bij’ wordt wakker, waarin allerlei ervaringen met en rond bijen gecondenseerd zitten).
- ‘Het is X’. (Het is een bij.)
- Het lichaam wordt voorbereid (hartslag, ademhaling, cortisol, glucose, …) om te dealen met X. (‘Body-budgeting’)
- Dat ‘dealen met’ gaat gepaard met een zekere urgentie.
- Nu gaan neuronen in de sensorische regionen van het brein ‘vuren’ waardoor wij volop X gaan horen, zien, ruiken, proeven …
- Wat we zien, horen, voelen, proeven en ruiken zijn in de eerste plaats snelle ‘simulaties’ van de wereld. (Ze worden dus niet in de eerste plaats via de zintuigen geladen.)
Op elk ogenblik gebruikt ons brein concepten om de wereld te simuleren. Zonder concepten zijn we blind. Mét concepten simuleert ons brein zo automatisch de werkelijkheid dat het lijkt op waarneming.
(Lisa Feldman Barrett)
Eigenlijk hallucineren we. (‘Simuleren’ noemt Feldman Barrett dit.)
Ons brein wacht niet op full blown waarnemingen. Het voorspelt en die voorspelling doet bijpassende neuronen ‘vuren’.
We hallucineren vlotjes een werkelijkheid bij elkaar tot we iets waarnemen dat echt niet klopt met de verwachting. Dan schiet het brein opnieuw in actie:
- ‘Wat is dit?’
- = ‘op wat van het verleden lijkt dit?’
- enz.
Goede zorg vraagt open waarnemen … oei!?
De presentiebenadering beoogt tot goede zorg te komen.
Zorg kan maar goed zijn als die goed afgestemd is op de unieke zorg-verdienende persoon.
Zorg kan maar goed afgestemd geraken als je steeds opnieuw aansluit bij die persoon, bij diens leefwereld, bij diens worstelingen, bij diens redelijkheid, bij diens verlangen, bij diens geschiedenis.
Daarom moedigt de presentietheorie ons aan tot ‘open waarnemen’.
‘Ja, natuurlijk, logisch’, denken we dan, ‘geen vooroordelen’…
Maar zo werkt ons brein dus niet. Dat zoekt razendsnel naar reeds opgeslagen in-concepten-georganiseerde-informatie, simuleert vervolgens een werkelijkheid en mobiliseert ons om te handelen.
Ons brein houdt van voor-oordelen: dat spaart werk en tijd.
In de wereld van de psychosociale hulpverlening is veel informatie georganiseerd rond label-concepten (die men ‘diagnostisch’ noemt, waardoor ze een hoge status krijgen) met allerlei toekomstverwachtingen eraan gekoppeld.
Soms is dat helpend.
Soms heeft het verschrikkelijke gevolgen.
Verschrikkelijk
- als het niet klopt,
- als het tot slecht afgestemde zorg leidt of lijden toevoegt,
- als wij zo overtuigd zijn door ons hallucineren (en de waan die ermee verbonden is) dat de werkelijkheid het niet meer kan corrigeren
- als de ander zo ontmoedigd raakt dat die het opgeeft om ons te proberen corrigeren
- als de ander zich gaat voegen naar onze hallucinatie.
Hoe kunnen we onze hallucinaties bypassen? (1): het lange luisteren
Peter – kwartiermaker – Dierinck schreef (op zijn facebook) over ‘echt lang luisteren in heel zware crisismomenten’.
Dat luisteren nam het grootste deel van het gesprek in. Helemaal naar het einde toe komt een moment waarop de persoon die voor je zit lijkt uitgesproken te zijn. Er is iets in de noodzakelijke duur van nabijheid vooraleer men dat punt bereikt waarbij degene die je begeleidt voldaan is in het spreken. Pas dan is er opening om zelf iets in te brengen. Dan pas start vaak het zoeken naar concrete oplossingen of afspraken.
Hij gunt dat de persoon in crisis maar ook de hulpverlener:
Ik gun elke hulpverlener zo een ervaring om opnieuw te geloven in de kracht van nabijheid, luisteren en gesprek. Ik gun elke hulpverlener de ervaring van het uitbouwen van echt contact. Een ervaring als deze doet je beseffen wat de waarde en de schoonheid van ons werk echt kan zijn.
Zou het kunnen dat we – naast andere waardevolle dingen – tijdens dat lange luisteren ons brein de kans geven om concepten te ontwikkelen die veel dichter staan bij de ervaring van de ander?
Hoe kunnen we onze hallucinaties bypassen? (2): Open dialogue
‘Open dialogue’, heb je daar al van gehoord? Hulpverleners, minstens met 2, in gesprek, zoekend, luisterend, niet-overheersend sprekend, met de persoon in crisis en betrokkenen.
Zo’n spreken en luisteren ondersteunen, voor iedereen.
En opnieuw.
En opnieuw.
Zou het kunnen dat we – naast andere waardevolle dingen – tijdens zo’n niet-overheersend spreken en luisteren ons brein de kans geven om concepten te ontwikkelen die veel dichter staan bij de ervaring van de anderen?
Hoe kunnen we onze hallucinaties bypassen? (3): ‘Dus X is belangrijk voor jou?’
Het blijft een struggle om niet meegesleept te worden door de eigen hallucinaties en de acties die er met een zekere urgentie door aangestuurd worden.
Vorige week is het me gelukt.
Gesprek met persoon (in context van wanhoop).
Ik stel opname voor.
Persoon akkoord.
Ik neem telefoon in handen om dokter op te bellen.
Persoon uit aarzeling: want ‘X & Y’.
(Ik vind X en Y veel minder belangrijk dan dat er nú een opname kan geregeld worden.)
Mijn brein duwt me in de richting van ‘overtuigen’, ‘doorduwen’.
Maar het roept ook associaties op aan Johnella Bird en Elly Beurskens, 2 vrouwen die voor ‘aansluiten en afstemmen’ zijn.
Ik zeg luidop: ‘Oké, dus X is belangrijk voor jou? En Y is ook belangrijk voor jou?’
Ik leg de telefoon neer.
Ik vraag: ‘Hoe zie jij het dan op dit moment?’
(Hij vertelt het me.)
Achteraf was ik content.
Dat luidop zeggen: ‘dus X is belangrijk voor jou’ hielp mij om tot me te laten doordringen dat X inderdaad belangrijk voor hem was (belangrijker dan die opname).
Dat luidop zeggen: ‘dus X is belangrijk voor jou’, zou het kunnen dat we ons brein zo de kans geven om concepten te ontwikkelen die veel dichter staan bij wat belangrijk is voor de ander?
Johan Van de Putte
PS En wil je meer weten over hoe je ruimte kan maken voor wat belangrijk is voor je cliënt, dan is er deze gespreksgids: je kan hem hier kopen (en dan krijg je een download-link).
Nieuwsbrief
Een mailtje na een nieuw artikel?